LOUIS HARST (1870-1961) een prachtig levensverhaal en een mooi stuk geschiedenis

Het indrukwekkende levensverhaal van LOUIS HARST uit Kathagen (*1870 1961) met een mooi stuk geschiedenis over het leven in en rond Nuth eind 19e eeuw 

 


HET VERHAAL van Louis Harst: 87 jaar, een kerel als een boom, ooit de jongste tollenaar van Limburg,  kolenrijder gedurende meer dan een halve eeuw, herbergier die zelf nooit een drupke heeft gedronken en tevreden mens. …

Hij zegt over vroeger meteen: Mijnheer, het was bijna slavernij, maar wij waren zeventig jaar geleden tevreden mensen. Nu verdienen ze veel meer, ze werken veel minder en wat zie je om je heen: malcontenten overal. Vroeger was het anders: wie niet werkt, zal ook niet eten. En werken betekende in mijn jeugd op Kathagen in Nuth: opstaan om één uur ’s-morgens, de hele dag rijden, om negen uur ’s-avonds naar bed en om één uur ’s-morgens weer opstaan. Kom daar nou nog eens om. Jawel, zoals ik zei, het was bijna slavernij en toch waren wij gelukkige mensen.

LOUIS HARST werd geboren op Kathagen in Nuth, waar zijn ouderlijk huis stond. Zijn vader was vrachtrijder, zijn grootvader en zij waren beiden ook herbergier. , Geld verdienen deed men destijds met paard en wagen. Neen, zegt Louis Harst, niet met een wagen. Een wagen heeft vier wielen en een kar heeft twee wielen. Wij reden met paard en kar. Wij haalden kolen op de Domaniale Mijn, het was de enige mijn in Limburg in die tijd.

ALS het rijden van nu vliegen is, dan hebben wij gekropen in die dagen. Om twee uur ’s nachts moesten de paarden vreten. Iets later reden wij weg, ik, als jongen van veertien jaar, en een knecht, ’s Morgens vroeg kwamen wij in Kerkrade aan en als het goed ging, waren wij in de vroege avond weer terug in Nuth. Het was vijf uur heen en vijf uur terug, maar het laden van de kar vergde óók tijd. ’s Winters met sneeuw en ijs op de wegen duurde het nog veel langer. En als wij dan thuis waren, hadden wij, dat wil zeggen paard, kar en twee man precies zes gulden verdiend. Wij hadden een knecht, die bij ons thuis inde kost was. Hij verdiende met kost en inwoning ƒ 2,88 in de week, dat was 48 cent per dag plus de kost. En hij kon het nergens anders beter hebben en dus blééf hij. want de boerenknechts verdienden in die dagen 24 cent per dag met kost en inwoning. En ze wérkten niet van zonsopgang tot zonsondergang, maar ook nog ervoor en erna! Wij laden op de kar 25 hectoliter [ca 2500kgs] en dat was een behoorlijke vracht. En wij betaalden de vracht vooruit! Je moest de kolen al betaald hebben, voordat je ze op de kar had. Dat laden duurde soms een eeuwigheid. Het kon wel eens middag worden, dat wij nog geen tien hectoliter op de kar hadden! Om een dubbeltje te verdienen moest je toen al wat doen.

BERGEN

OP DIE ROUTE van Kerkrade naar Nuth lagen behoorlijke heuvels. In Kerkrade reden wij met de volle kar met aangetrokken remmen de Wijngracht af. Beneden in het dal woonde een boer Houben in het café de Bril. Houben hielp ons altijd de Kaalheiderberg optrekken. Hij spande voor onze karren het tweede paard en zo trokken twee paarden de karren met 2500 kilo kolen naar boven. De Schelsberg in Heerlen en nog een andere berg tussen Heerlerheide en Nuth kwamen wij wel alleen op, maar het was trekken! In vijf jaar tjjds waren de karren kapot en versleten, maar de paarden ook. Later gingen wij de kolen halen in Valkenburg aan het station. We maakten toen twee ritten op één dag, maarde dag was even lang. Om een uur opstaan enz. Een zuster van mij bleef des avonds om negen uur altijd op, als wij naar bed gingen. Zij had tegen één uur ’s morgens de koffie klaar, als wij weer opstonden. En dan ging zij naar bed, maar ook niet voor zo lang. Vóór negen uur ’s morgens was zij alweer op. In de zomer reden wij kolen naar de veldovens in Spaubeek en Schinnen en in de ganse omtrek. De ringovens waren er toen nog niet en de veldovens werden gestookt met kolen om het vuur goed aan de gang te krijgen. De brikkenbakkers van de veldovens maakten toch wel goede stenen. Zij waren wat zachter dan later de stenen van de ringovens, maar een goede stoker kon met veldovens toch heel goede stenen bakken. En ’s zomers reden wij óók nog de kiezel uit voor de wegen, tot enkele uren ver in de omtrek. Rijk geworden? Welnee, met zoveel werk en met zolang werk konden wij nauwelijks het bedrijf aan de gang houden. Iedereen was toen arm. Maar niemand zei in die tijd: Daar heb ik geen zin in! Of bij het eten: Dat lust ik niet!

TOLLEN

IN LIMBURG stikte het in die tijd van de tollen en dus ook van de tollenaars. Het waren rijks-tollen of provinciale-tollen en de opbrengst diende voor het onderhoud van de wegen. Maarde tollen werden ieder jaar aan particulieren verpacht en dat waren dus de tollenaars! Als ik naar Maastricht reed, passeerde ik de tollen van Hunnecum, Aalbeek, Meerssen, Meerssenerweg in Limmel enz. Een hele tol kostte voor paard en kar vijftien cent en een halve tol kostte acht cent. De reiskosten naar Maastricht met inbegrip van koffiedrinken met brood bedroegen heel precies ƒ 1.23. En als ik thuis kwam en ik had ƒ 1,25 uitgegeven, dan vroeg mijn vader zaliger: Waar zijn die 2 centen? Centen waren destijds wat waard! Tussen Nuth en Kerkrade waren ook tollen: in Hoensbroek op de Akerstraat bij Kruijsen, in Heerlen op ’t Emmaplein en in Kerkrade bovenaan de Wijngracht. Maar het mooiste was, dat wij zelf ook tollenaar waren. Boven op Kathagen was een tol. Wij woonden daar vlak bij. We konden nog geen paard uit de stal halen of we moesten tol betalen. Dus pachtten wij die tol zelf. Dat ging zo: ln Maastricht werd de tol ingezet en de pachters mijnden af. Bijvoorbeeld inzet ƒ 600,— Dan ging het omlaag ƒ 590,— ƒ580,-- ƒ570,—. Wie „mijn” riep, had de tol. Als je geluk had, kon je er wat aan verdienen, maar veel was dat ook niet. Wij moesten bijvoorbeeld persé die tol op Kathagen hebben. En er waren concurrenten. Eens heb ik als jongen van dertien jaar een tol gepacht. Ik was met mijn vader naar Maastricht gegaan. Hij stond vooraan, achter hem stonden onze concurrenten en helemaal achteraan stond ik. Mijn vader had tegen mij gezegd: Als hij op ƒ 600,— wordt ingezet, roep je meteen: „Mijn”. Ik deed het prompt en onze concurrenten keken woedend naar mij om. Mijn vader zei tegen de mijnheer die de tollen verpachtte: Schrijf die tol maar op mijn naam, hij is mijn zoon en hij is nog een beetje jong. En die mijnheer antwoordde: Dat is niet nodig, we willen ook wel eens een jonge pachter hebben. En zo werd Louis Harst op dertienjarige leeftijd waarschijnlijk de jongste tollenaar van Limburg!

LOUIS HARST, 87 jaar en nog vitaal: „Dat komt van het harde werken en van weinig drinken. Ik ben herbergier, maar ik drink nooit een drupke, echt niet”.

AUTO’s

Toen kwamen de auto’s, vertelt Louis Harst. Het waren de grote heren van het gewest, die daarmee reden. Toen is ook het rechts houden op de weg ingevoerd. Voordien reden wij altijd links. Ik ben altijd tegen dat rechtshouden geweest. Een voerman heeft zijn paard altijd aan zijn rechterkant, hij loopt dus zelf links van paard en kar. Op smalle wegen is dat belangrijk als je bijvoorbeeld eens van de weg afraakt. Je kunt een paard altijd beter ineen richting duwen. dan hem trekken. Ik ben nog lang ermee doorgegaan links te houden. De grote heren inde auto’s scholden wel eens op me, maar dat kon mij niets scheten. De tollen werden toen ook snel afgeschaft. Zie je, boeren en vrachtrijders hadden tijd genoeg om al die tollen te passeren en te betalen. Maar de heren konden voor die tollen natuurlijk niet stoppen. Dus werden ze in de kortste keren opgeruimd! Ja, heer. zo was ons leven. Maar als één ding waar is, dan dit: wij waren tevreden. Tevredenheid vind je tegenwoordig zelden. Daarvoor moet je zeventig jaar [naar 1957-70=1887] terug in de geschiedenis!

 
 (Uit het Limburgs Dagblad van 1957)

 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een brug verder, die andere Sergeant: Hub Ritzen

Protestanten en het Katholieke Nuth, Meester van Loo

Nuth van Toen Varia