De soap van de kapelaan-koster-schoolmeester (1750–1818)

 

 De soap van de kapelaan-koster-schoolmeester (1750–1818)



Welkom in Nuth anno 18e eeuw, waar de kerkelijke vergaderingen minsten zo belangrijk waren als de dagelijkse mis en de wekelijkse biecht, en de grote vraag was nooit “hoe redden we zielen?” maar “wie mag de sleutels van de kosterij vasthouden én het geld opstrijken?”

Een voortdurende strijd tussen de Pastoor met het Kerkbestuur, De baron van Reijmersbeek met zijn schepenen en de inwoners van Nuth die voor de kosten moesten opdraaien.

 

De sollicitatieronde (1759)
Twee kandidaten: eerwaarde Brandts en eerwaarde Solders. Solders viel meteen af, want hij vond zielzorg “niet zo zijn ding” (een soort priester-light, zeg maar). Brandts werd het dus. Helaas bleek hij meer geschikt voor het ziekbed dan voor het kerkbed: door aanhoudende kwakkelitis kon hij nauwelijks iets uitvoeren. Na een jaar hield hij het dan ook voor gezien. Exit Brandts.

De Pijls-saga (1760–1772)
Binnengehaald uit Amstenrade: Franciscus Pijls. Hij deed wél netjes wat er gevraagd werd – zieken bezoeken, biecht horen, pastoor assisteren – alles keurig volgens het boekje. Twaalf jaar lang. Toen vond hij het mooi geweest en legde de sleutels neer. Eind goed, al goed… voorlopig.

Horstmans in de hoofdrol (1772–1775)
Nuth kreeg een eigen jongen, Johannes Petrus Horstmans. Probleem: hij had geen zin in dat vermoeiende zielzorg-gedeelte. “Kan ik niet gewoon de titel houden en het geld innen?” probeerde hij.
De pastoor sputterde, de gemeente draaide hem met de reglementen uit 1720 om de oren, en zelfs twee Maastrichtse topjuristen werden ingevlogen. Hun conclusie: “Beste Johannes, zielzorg hoort erbij. Neem het of laat het.”

Horstmans antwoorde: “Laat maar.” Waarop men hem keurig bedankte voor bewezen diensten (nou ja, bewezen onwil) en zijn inkomsten afpakte. De kosterij bleef vacant, en de sleutels lagen even letterlijk op slot.

Het stoelendansfestival (1775)
Pijls werd opnieuw gevraagd – hij bedankte vriendelijk. Een week later dan maar kapelaan Hennen. Deze nam het aan en draaide mee alsof het een bijbaan in de parochiesupermarkt was. Zo ging het even goed.

De opvolgers (1781–1834)

  • Joseph Karel Toebaert (1781–1791): hield het tien jaar vol.
  • J.A. Hennes (1791–1794): kort maar krachtig.
  • Jan C.M.B. Gorissen (1794–1802): koster-kapelaan in crisistijd (Franse revolutie)
  • Petrus Beaujean (1811–1834): de laatste in deze bonte stoet.

Daarmee sloot de langlopende koster-soap af, na bijna drie kwart eeuw van vergaderen, ruzie maken over reglementen, en een eindeloze discussie over wie nu wél of niet zin had om zielzorg te doen.

Moraal van het verhaal:
De ziel van Nuth werd meer beheerd door notulen, juristen en sleutelhouders dan door de pastoor en kapelaan. En zo blijkt maar weer: ook in de 18e eeuw draaide kerkwerk niet zozeer om zaligheid, maar om wie er mocht declareren.

 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Hoe de familienaam en boerderij van Vernaus uit Nuth verdween (en de naam Smeijsters verscheen)

Zorg dat je erbij komt, bij de Marine. Geef Acht!

ARBEIDSINZET, dwangarbeid tijdens de 2e Wereldoorlog